De grond zelf voelde al anders aan toen hij van de boot stapte, en de lucht had een andere geur. Zelfs het toch zo universele gekrijs van de Wingull klonk hier anders. Met een tevreden lach op zijn gezicht schreed hij verder, geamuseerd kijkend naar zijn medepassagiers, waarvan sommigen nog wankel op hun benen stonden. Ze deden zo stoer, die jongelui, maar zeebenen hadden ze niet. Hij wel. Altijd al gehad. Alsof hij op een schip was geboren, had een kapitein ooit tegen hem gezicht. Hij tikte even tegen zijn pet.
Zijn wandelstok tikte ritmisch op de grond terwijl hij door de havenstad wandelde. Isidoor liep naast hem. Tijdens het afladen van de boot had hij even in zijn pokéball moeten blijven, maar verder liep de trouwe Herdier vrijwel altijd met zijn trainer mee. “We zijn thuis, ouwe jongen”, sprak Sagamore met een glimlach. Isidoor blafte instemmend. Hij had nog nooit een voet in Kalos gezet, maar dat gaf niet. Waar zijn trainer thuis was, was hij thuis. Sagamore herinnerde zich de stad nog goed, als jongetje was hij vaak met zijn ouders naar de kustplaats geweest in warme zomers, om te zwemmen in Azure Bay. Hij herinnerde zich een mistige ochtend, waarop zijn ouders nog sliepen in het hotel en hij vast naar het rotsige strandje was gegaan. Azure Bay was uitgestorven geweest en de zee was kalm. Toen had er een lied weerklonken, een mysterieuze, ijle stem die niet helemaal menselijk klonk. De klanken hadden hem gehypnotiseerd en toen hij bijkwam, was de ochtendmist weggetrokken en brandde de zon genadeloos op zijn huid. Hij had nooit met zekerheid kunnen zeggen of het voorval echt gebeurd was of dat het toch enkel een droom was geweest.
De stad leek drukker dan vroeger, toeristischer. Hoewel de geur van de wierrookkraampjes niet veranderd was, had Sagamore de indruk dat hun luifels en uithangbordjes schreeuweriger waren geworden, en de toeristen op de markt keken meer door de lenzen van hun camera’s dan door hun eigen ogen. Die monorail was er ook nog niet geweest in zijn tijd, zo veel was zeker. Sagamore snoof afkeurend. Vroeger liep men nog gewoon over het bergpad om van het ene naar het andere deel van de stad te komen, maar de mensen waren lui geworden. Dat was wat technologie deed. Het maakte mensen lui.
Halverwege het bergpad moest hij toegeven dat zo’n pad mensen ook iets maakte, namelijk moe. Maar hoewel het spreekwoord luidde ‘liever lui dan moe’ geloofde Sagamore vast in het tegendeel, en dus nam hij de uitputting voor lief. Om even uit te rusten nam hij plaats op een bankje dat uitkeek op de baai, stak zijn pijp op en glimlachte content, terwijl Isidoor aan zijn voeten neerplofte en tevreden zijn kop op zijn poten liet rusten. Maar er miste nog iets, natuurlijk, en een moment later herinnerde hij het zich en liet hij ook zijn andere pokémon uit zijn pokéball. In een flits verscheen een kromme, verweerde boom naast het bankje. Het leek bijna een echte boom, zij het niet dat er voor het huidige seizoen nogal opvallende bladeren aan groeiden. En het feit dat de boom een gezicht had. “Kijk, Hiëronymus: herinner je je deze zee nog?” vroeg Sagamore aan zijn oude vriend. De Sudowoodo zei niets, maar zijn ogen glinsterden. Sagamore leunde achterover en sloot even zijn ogen, genietend van het winterzonnetje. Rook kringelde uit zijn pijp omhoog, boven krijsten de Wingull en beneden sloegen de golven tegen de rotsen. Geen drukke universiteit, geen stoffige bibliotheek, geen drukkend huis: dit was waar hij hoorde te zijn.
- open ^^