Een saai, net iets te groot, wit T-shirt en een korte spijkerbroek – meer hield garderobe van de roodharige jongen op het moment niet in. Alhoewel hij zijn behoorlijk gigantische collectie aan kleding ergens wel miste, was hij alsnog behoorlijk trots op de kleding die hij nu droeg. Erg spectaculair was het natuurlijk niet, maar het was wel
zijn kleding. Kleding die hij had gekocht met het geld dat hij zelf had weten te verdienen. Ah… nou ja, dat was nou ook weer niet helemaal waar. De broek had hij niet gekocht, die had hij gekregen van een oudere vrouw die hem ‘een schande voor onze mooie samenleving’ vond toen hij in zijn onderbroek door Lumiose rondliep. Ze had hem vervolgens een broek in zijn handen geduwd, waarvan Arceus mocht weten waarom ze die in de eerste plaats bij haar had gehad. De meest positieve verklaring die Cooper had weten te verzinnen was dat de broek voor een kleinkind was geweest, en als dat niet het geval was, had hij besloten, dan wilde hij het eigenlijk ook niet weten. Sommige dingen waren nou eenmaal beter om geen context bij te hebben. Het shirt was wel van zijn eigen geld geweest. Erg veel had het niet gekost, aangezien hij het bij een opheffingsuitverkoop had weten te vinden, maar hij was er desalniettemin trots op. Het was van hem, en niemand kon het nog van hem afpakken.
Geld verdienen was tot nu toe iets dat voor Cooper makkelijker had gebleken dan hij had gedacht. Niet omdat hij zo zeer een goed baantje had gevonden of omdat hij een of ander talent had, maar omdat veel mensen simpelweg nog naïever waren dan hij zelf. Een glimlach verscheen op Cooper’s gezicht toen hij zijn eerstvolgende slachtoffers zag. Een groepje van een stuk of vijf jongens die niet veel ouder konden zijn dan een jaar of tien kwamen net een ijssalon uitgelopen, voorzien van verse soft ijsjes die vanaf hun eerste contact met de warme buitenlucht al in elkaar begonnen te zakken. Cooper bestudeerde het groepje kinderen ongeveer een minuut, totdat hij er zeker van was dat er geen ouders in de buurt waren. Mooi zo, want die zouden zijn plannetje vast en zeker in het water gooien. Sterker nog, zijn plannetje werkte eigenlijk alleen maar bij kinderen, want iedereen die ook maar een beetje verstandig na dacht, kon er gemakkelijk doorheen zien. De kinderen hadden besloten om met zijn allen op een bankje te gaan zitten, waardoor Cooper besloot dat het nu of nooit moest zijn.
”Heyo, kids, zin in een kleine weddenschap?” vroeg Cooper. De grootste van de drie kinderen keek Cooper berekenend aan, en nam vervolgens langzaam een lik van zijn ijsje.
”Wat voor weddenschap?” vroeg het jongetje, duidelijk geïnteresseerd in Cooper’s aanbod. Een grote klodder ijs hing aan zijn kin, maar dat scheen hem óf niet uit te maken, óf hij was zich er simpelweg niet van bewust.
Cooper snoof, en haalde een muntje tevoorschijn uit zijn broekzak.
”Het is simpel, gewoon kop of munt, de winnaar krijgt 200 Pokédollar. Als hij op munt beland dan win ik, en als hij op kop beland dan verlies jij,” legde Cooper uit. Het jongetje dacht zo te zien diep na, en nam nog een lik van zijn ijsje. Cooper fronste en legde het muntstuk bovenop zijn gesloten vuist.
”Wil je 200 Pokédollar kunnen verdienen of niet? Ik bedoel maar, dan zou je nog twee extra ijsjes kunnen kopen,” redeneerde Cooper. Het jongetje tuitte zijn lippen berekenend, voordat hij uiteindelijk knikte. De gedachte aan nog meer ijs was de doorslaggevende factor geweest. Cooper lanceerde het muntje de lucht in met zijn duim, keek hoe het neerkwam, en wachtte tot het eindelijk uit was getold.
”Ah, het is munt,” deelde Cooper mee,
”dat betekent dat ik win.” Cooper stak zijn hand uit naar de jongen, die Cooper het geld met duidelijke tegenzin overhandigde. Snel stopte Cooper het geld in zijn zak, voordat de jongen zich kon bedenken.
”Hey, wacht eens even…” zei een van de andere jongens. Oh nee, daar had je het al hoor.
”Jij zou winnen bij munt, maar Eduardo zou verliezen bij kop… Win jij dan niet in allebei die situaties?” Cooper fronste terwijl hij bukte om zijn muntje op te rapen. Voor een achtjarige was dat joch nog behoorlijk slim. Zijn plan was nu al doorzien, terwijl hij het toch echt op zijn minst nog een tweede keer had uit willen proberen te voeren. Ah… wel, niet alles kon altijd gaan zoals je het wilde. Cooper glimlachte naar het viertal.
“Yep!” antwoordde Cooper terwijl hij de heelys onder zijn schoenen aan klikte.
“Dat is helemaal waar! Dat heb je goed gezien, kiddo!” Cooper klakte met zijn tong, en wees met pistool vingers naar het kind dat van hem had verloren. Voordat deze ook maar met zijn met ijs besmeurde handen naar Cooper kon wijzen, was hij al weggestoven. Al die uren die Cooper had besteed aan hardlopen, kwamen nu eindelijk van pas. Behalve dat kinderen naïef waren, was er nog een ander voordeel dat ze met zich mee brachten. Ze waren niet snel genoeg. Waar een volwassene – en zeker iemand die getraind was – hem nog bij had kunnen houden, kon Cooper een kind meestal na een paar blokken al kwijt raken. Het engste deel aan een kind was eigenlijk de ouders, maar aangezien die op het moment niet aanwezig waren, hoefde Cooper nergens voor te vrezen. De kans dat deze kinderen achter hem aan zouden komen was sowieso al behoorlijk klein, aangezien ze als het goed is nog lang niet klaar waren met hun ijsje, en het weggooien daar van was natuurlijk zonde. Bovendien, wie zou er nou achter hem aan gaan voor een miezerige 200 Pokédollar? Niemand toch? Cooper was er vrij zeker van dat hij niet achtervolgd werd, waardoor hij stopte met rennen, en over ging op zijn heelys. De tegels waar hij overheen reed waren niet de fijnste ondergrond, maar het kostte in ieder geval minder moeite dan rennen. Een gevoel van onbehagen bekroop hem, waardoor hij alsnog achter zich keek om te checken of hij de kinderen zag, maar nee. Er was geen enkel rennend kind te bekennen.
Cooper grijnsde trots en keek weer voor zich, om er vervolgens direct achter te komen dat hij zich beter niet om had kunnen draaien. Hij was recht op een aflopende trap af gerold, waar hij nu niet meer op tijd voor zou kunnen stoppen. Met een gil die toch echt een paar octaven hoger was dan zijn stem normaal gesproken kon halen vloog Cooper de lucht in. Zijn armen gingen instinctief de lucht in zodat deze zijn hoofd zouden kunnen beschermen tijdens zijn val, en hij trok zijn benen op in de hoop dat de val misschien wat minder pijn zou doen als hij zou doen alsof het een bommetje was. Cooper kneep zijn ogen stijf dicht, zich voorbereidend op de val, maar… een val bleef uit. Geen harde klap, geen pijn, niet eens een licht schrammetje. Vloog hij misschien nog door de lucht? Was de trap langer dan hij gedacht? Was de val misschien zo erg geweest dat alles in een keer over was geweest, waardoor hij simpelweg geen pijn meer voelde…? Wel, er was maar één manier om er achter te komen. Voorzichtig opende Cooper zijn ogen. Wel, hij was dus in ieder geval niet dood. Hij voelde echter ook geen grond onder zijn voeten, of welk lichaamsdeel dan ook, dus op de grond was hij ook niet terecht gekomen. Nee, het was een nog heel andere optie, waar hij zelf niet eens aan gedacht had. Iemand had hem blijkbaar opgevangen, en hield hem nu nog steeds vast. Hij had een prinsessenlanding waar hij alleen nog maar van had kunnen dromen meegemaakt.