Clap your hands, clap your hands
Welkom op
Pokémon Journey!

Heb je altijd al een Pokémon trainer, coördinator of breeder willen zijn? Of bewandel jij liever het gevaarlijke pad van een Team Rocket Grunt? Samen met andere leden schrijf jij het verhaal van jouw geheel eigen personage. Doorkruis regio's, vang je favoriete Pokémon en maak nieuwe vrienden onderweg. Laat het avontuur beginnen!
WELCOME, GUEST!
PLEASE Login OR Register.

Deel
 

 Clap your hands, clap your hands

Vorige onderwerp Volgende onderwerp Ga naar beneden 
AuteurBericht
Cooper Brimstone
Member
Cooper Brimstone
Punten : 370
Gender : Male ♂
Age : 20
Type : Trainer
Regions : Hoenn en Kalos
Icon : Hoppip
https://pokemon-journey.actieforum.com/t1469-cooper-brimstone https://pokemon-journey.actieforum.com/t1470-cooper-s-dex

Clap your hands, clap your hands Empty
BerichtOnderwerp: Clap your hands, clap your hands   Clap your hands, clap your hands Emptyvr jan 08, 2016 9:54 pm

even if the day we hope for
doesn't     come
I'll sing until this sky clears up
Het was inmiddels een klein weekje geleden sinds zijn moeder hem had opgebeld. “Hey, Aapje,” had ze hem gezegd, “heb je zin om volgende week een paar dagen langs te komen? Je vader is namelijk de hele week weg.” Dat hoefde Cooper zich geen tweede keer te laten zeggen. Hoe erg hij er ook tegenop had gezien om weer naar zijn thuisstad toe te moeten, mede omdat het de plaats was waar de 3e gym zich bevond, hij had zijn moeder gemist. Zijn vader, echter, was de reden waarom hij het zo lang mogelijk uit had gesteld. Elke keer dat hij zijn vader sprak, ging het over hetzelfde. Er was altijd maar één vraag die zijn vader aan hem stelde. “Cooper, wanneer stop je met die reis-onzin?” was de vraag die hij altijd stelde. Geen ‘hallo, zoon, hoe gaat het met je na al die tijd dat ik je niet gezien heb?’ of een vriendelijke ‘heb je nog leuke Pokémon gevangen?’. Nee. Het enige wat zijn vader van hem wilde weten, was wanneer Cooper eindelijk ‘volwassen’ zou worden en bij het bedrijf zou komen werken. Want ja, ooit op een dag, dan zou dat hele bedrijf van hem zijn, of hij het nou leuk vond of niet. Brimstone’s, dat was de naam van de winkelketen waar zijn ouders de eigenaar van waren. In Shalour City stond het hoofdkantoor was, wat tevens de plek zou zijn waar Cooper zou moeten komen werken. En hoe verleidelijk het idee ook was om ergens de baas van te kunnen zijn… Hij haatte het. Hij haatte het bedrijf met elke cel in zijn lichaam. Hij wilde niet werken, en al helemaal niet voor een of ander stinkbedrijf waar zijn vader hem constant zou kunnen commanderen.

Voor nu was hij gelukkig nog veilig. Hij had een deal weten te sluiten. Pas op zijn 18e zou hij voor zijn vader moeten gaan werken, en geen dag eerder. Tot zijn 18e kon hij een trainer blijven. Kon hij vrienden blijven proberen te maken. Tot zijn 18e… kon hij bij Jetpack blijven. Het idee dat hij elke dag een stap dichter bij het moment kwam waarop hij moest stoppen met reizen… het voelde verstikkend. Alsof hij langzaam naar een galg toe liep. Hij kon het touw al langzaam in zicht zien komen. Hij zou het natuurlijk nooit toegeven dat hij zich zo voelde – dat paste niet bij hem. Nee, sterker nog, hij had überhaupt nog maar een enkel persoon verteld dat hij een deadline had. En zij… wel, hij schatte haar niet in als iemand die er iets aan zou doen. Ze zou er niet eens iets aan kunnen doen. Bovendien… Dit was zijn eigen strijd, of hoe je het ook wilde noemen. Hij had op het moment echter nog geen flauw idee hoe hij het voor elkaar zou moeten krijgen om niet vanaf zijn 18e een slaaf van zijn vader te worden, dus dat was iets dat hij hopelijk nog zou verzinnen. Voor nu… voor nu probeerde hij er nog even niet aan te denken. Wat hij ook zou proberen, het zou waarschijnlijk geen verschil maken. Nu het nog kon, zou hij dus met volle teugen van alles genieten.

In de verte kon Cooper de grote, ijzeren hekken die om het landhuis van zijn ouders heen stonden al zien. Hij voelde een vreemde kriebel in zijn maag, die waarschijnlijk niets te maken had met het feit dat hij die ochtend nauwelijks een hap naar binnen had kunnen krijgen van de zenuwen. Het was inmiddels twee jaar geleden sinds hij van huis weg was gegaan. Correctie, het was twee jaar geleden sinds hij zijn moeder had kunnen zien, zonder bang te hoeven zijn dat zijn vader hem weer afkeurende blikken toe zou werpen terwijl hij vertelde over wat hij allemaal mee had gemaakt. Een glimlach verscheen langzaam op zijn gezicht. Nee, deze keer zou hij geen afkeurende blikken krijgen. Hij zou in alle rust en vrede kunnen vertellen over wat hij gedaan had – beter nog – hij kon laten zien wat hij gedaan had. Hij kon haar daadwerkelijk laten zien dat hij vordering had gemaakt. Hij kon haar zijn badges laten zien en haar in geuren en kleuren vertellen over hoe verschrikkelijk fantastisch zijn Pokémon wel niet waren geweest toen ze tegen de Pokémon van de gymleaders vochten! Hooohh! Zijn Pokémon! Die kon hij aan zijn moeder laten zien! Jetpack, Rocket en Truck… hij had ze allemaal van zijn moeder gekregen. Ah… ze zou het vast fantastisch vinden om te zien hoe veel ze wel niet gegroeid waren! Ze zou het vast fantastisch vinden om te zien hoe veel centimeter hij wel niet gegroeid was!

Hij kon vertellen over… Zijn vrienden? Een frons trok over Cooper’s voorhoofd heen. Vrienden… had hij vrienden gemaakt? Hij had nooit vrienden gehad voordat hij op reis was gegaan. Geen echte vrienden, in ieder geval. Het waren vooral de kinderen geweest van zakenpartners van zijn ouders. Kinderen die hem wel aardig moesten vinden, omdat zijn ouders de baas waren over die van hun. Maar of hij nu vrienden had gemaakt? Hm… Wel, hij had vaak genoeg gelachen. Hij was samen met iemand naar een kermis en een spookhuis geweest… Hij had verjaardagen bezocht… Was met iemand uit eten geweest… Dat waren dingen die vrienden normaal gesproken deden, niet waar? Bovendien, zover hij wist werkte geen een van hun ouders voor zijn ouders, dus dat was hoogstwaarschijnlijk niet de reden geweest waarom ze met hem om gingen. Als hij het zo bekeek, dan had hij inderdaad vrienden gemaakt. Nou ja, hij was in ieder geval bezig met het maken van vrienden. Cooper’s frons verdween en maakte plaats voor een tevreden glimlach. Hij had iets goeds gedaan.

Cooper bleef staan voor de gigantische poort van het landhuis. Bijna. Bijna was hij vergeten hoe groot het allemaal wel niet was geweest. Hij haalde diep adem, waarna hij vastberaden op het knopje van de intercom drukte. Hij hoefde maar een paar seconden te wachten, of er klonk al een krakende stem door de intercom, die zo te horen duidelijk betere tijden had gekend. “Huize Brimstone – wat is uw reden van bezoek?” klonk een stem die Cooper niet direct wist te plaatsen. Het was vast iemand die nieuw in was gehuurd. Cooper drukte opnieuw op het knopje van de intercom om antwoord te kunnen geven. “Ik kom voor meneer Brimstone. Brimstone junior,” antwoordde hij, om hierbij met een grijns op zijn gezicht naar de lens van de camera naast de intercom te kijken. Er viel een korte stilte, voordat de stem weer antwoord gaf. “Jongeheer Brimstone is op het moment niet aanwezig, maar hij zou ieder moment weer thuis moeten kunnen komen,” antwoordde de stem twijfelend. Cooper snoof, geamuseerd dat hij niet was herkend. Dus het was inderdaad een nieuweling! “Ah, dat is jammer. Zou ik eventueel binnen op hem mogen wachten? Ik heb ook nog wat zaken te regelen met mevrouw Brimstone.” Alhoewel het hem moeite kostte om niet te lachen, keek hij nu met een strak gezicht naar de camera.

Er was een tweede korte stilte, waarschijnlijk omdat de persoon achter de intercom moest overleggen of ze hem binnen moest laten voor iets dergelijks, voordat eindelijk de bevrijdende woorden klonken. “Kom binnen. Volgt u alstublieft het pad naar het huis toe,” kraakte de intercom. Huh. Dat ging makkelijk. Een luide zoemer klonk, waarna de hekken luid knarsend open gingen. “Thanks!” zei Cooper terug door de intercom, om vervolgens naar binnen te marcheren. Zijn vader die niet thuis was… stafleden die niet wisten wie hij was… Man, het was nog niet eens tien uur ’s ochtends, of zijn dag kon nu al niet meer stuk. De tuin was nauwelijks veranderd sinds hij hem voor het laatst gezien had. Langs het pad stonden nog steeds hordes aan tuinkabouters, die stuk voor stuk zorgvuldig door zijn moeder uit waren gezocht. Hij had er ook ooit eentje uit mogen zoeken, maar die kon hij niet direct vinden – zijn moeder had ze waarschijnlijk allemaal weer eens van plaats veranderd. Cooper voelde dat er zachtjes aan zijn haar werd getrokken – dat was waar zijn Hoppip zat, ze hield zich stevig vast aan zijn kapsel – waarna hij besloot om wat langzamer te lopen. Hij was bijna vergeten dat Jetpack ook herinneringen had aan het huis. Wel, misschien niet zozeer aan het huis zelf, maar wel aan de tuin Toen hij haar nog maar net had gekregen, had hij vooral tijd met haar buiten in de tuin gespendeerd. Hij kon zich nog herinneren dat zijn moeder speciale bloemen uit Johto had geëxporteerd, zodat Jetpack zich extra thuis zou voelen. Cooper keek naar de plek waar de bloemen normaal gesproken stonden, maar op het moment was het niets meer dan een kale plant. “Winter,” mompelde hij. Zijn Hoppip lied een zacht geluidje horen. Jetpack… zou ze wel eens heimwee hebben?

Ondanks dat de afstand tussen de poort en het huis toch echt niet meer dan honderd meter was, voelde het alsof het een eeuwigheid duurde voordat hij eindelijk het huis had bereikt. Voor het huis zelf stond een jonge vrouw van een jaar of 30 die hij niet wist te herkennen – waarschijnlijk was het dezelfde vrouw waarmee hij door de intercom had gesproken. Cooper glimlachte beleefd naar de vrouw, die vriendelijk naar hem terug glimlachte en gebaarde dat hij mee naar binnen kon komen. Het voelde vreemd als iemand van het personeel naar hem glimlachte. Niet omdat ze hem niet mochten – wat eigenlijk ook wel het geval zou kunnen zijn – maar omdat ze meestal met grote achterdocht behandelden als hij naar ze glimlachte. Hij was, om het zo simpel mogelijk te zeggen, een rotjoch geweest naar het personeel toe. Ah, wie hield hij voor de gek. Hij was nog steeds een rotjoch, alleen dan op een heel ander niveau. Hij probeerde heus wel af en toe om serieus te doen, maar wat was daar nou voor leuks aan?

“Kan ik uw spullen aannemen?” vroeg de vrouw toen ze hem mee naar binnen had geloodst. Cooper knikte, waarna hij haar zijn jas aan gaf. “Deze hou ik liever bij me,” zei hij toen ze ook probeerde om zijn tas aan te pakken. De vrouw knikte plechtig. “Zou u hier even willen blijven wachten terwijl ik mevrouw Brimstone haal?” vroeg de vrouw. Cooper gaf een kort knikje. De vrouw wilde al weglopen, maar draaide zich op het laatste moment geschrokken om. “Wie – wie kan ik zeggen dat op haar aan het wachten is?” vroeg ze. Cooper grinnikte kort. Dat was waar ook. Ze had hem helemaal niet naar zijn naam gevraagd. Wow, dat was toch wel echt een enorm lek in de beveiliging. Een paar jaar geleden zou hij daar dan ook absoluut over hebben geklikt. Nu, echter… Nee. Hij vond het fijn dat er voor de verandering iemand naar hem glimlachte. Als deze vrouw werd ontslagen omdat ze was vergeten om naar zijn naam te vragen… Wel, dan zou hij in ieder geval zijn naam als rotjoch waar maken. “Zeg maar dat Cooper op haar wacht, ze weet wel wie ik ben,” zei Cooper. De vrouw maakte een kleine buiging, waarna ze weg liep om Cooper’s moeder te halen. Kort keek Cooper haar na terwijl ze haastig te grote trap aan het einde van de hal op liep, met haar jas nog in haar armen.

Cooper stopte zijn handen in zijn zakken en keek langzaam om zich heen. “Er is niet veel veranderd sinds we weg zijn gegaan, of wel soms?” vroeg hij aan zijn Hoppip. Hij kreeg geen reactie, waaruit hij opmaakte dat ze met hem instemde. Zijn blik bleef rusten op de kroonluchter die hoog boven ze hing en hij kon het niet laten om kort te grijnzen. Hij kon zich nog herinneren hoe hij spullen omhoog had gegooid naar de kroonluchter als hij zich had verveeld – wat nog behoorlijk vaak voor was gekomen. Niet omdat hij de kandelaar kapot had willen maken of iets dergelijks, alhoewel dat wel een keer gebeurd was, maar puur zodat er vreemde dingen in kwamen te hangen. Waarom hij had gewild dat er dingen in kwamen te hangen? Wel, dat was simpel. Als er iets vreemds aan de kroonluchter hing, dan moest iemand het er weer vanaf halen. Sokken die aan een kroonluchter hingen? Nee, dat soort onzin kon echt niet in huize Brimstone. Wat moesten hun gasten wel niet denken als ze zoiets zagen! Alles moest altijd perfect zijn, want zij waren tenslotte een perfect gezin!

Cooper overwoog net om een van zijn vieze sokken uit zijn tas te halen, toen hij luid zijn naam gegild hoorde worden. “Cooper!” klonk een warme stem. Met een grijns van oor tot oor keek Cooper naar de roodharige vrouw die met gespreide armen bovenaan de trap stond – zijn moeder. “Mam!” gilde Cooper terug. Hij liet zijn tas op de grond vallen, waarna hij de trap op racete om zijn moeder te kunnen omhelzen. Hij hield haar vast alsof hij haar eeuwen niet had gezien en voelde hoe ze zachtjes over zijn achterhoofd streek met haar hand – de bovenkant van zijn hoofd was natuurlijk nog steeds bezet door zijn Pokémon. Een doordringende rozengeur vulde zijn neusgaten, maar de geur was niet sterk genoeg om een andere geur buiten te sluiten – alcohol. “Hoe is het met mijn kleine jongen?” fluisterde zijn moeder liefkozend. Cooper keek omhoog naar zijn moeder. Haar gezicht leek wat ingevallen te zijn sinds de laatste keer dat hij haar gezien had, en wallen waren duidelijk zichtbaar onder haar ogen. Ze glimlachte, maar het kwam eerder over alsof ze vermoeid was dan dat ze blij was.

“Zo klein ben ik niet meer, hoor. Ik ben toch echt wel een paar centimeter gegroeid,” zei Cooper, die zijn moeder opstandig weer los liet. Cooper’s moeder keek hem ietwat verbaasd aan, voordat ze naar hem glimlachte. “Natuurlijk ben je dat, Coops. Je bent nu mijn grote jongen.” Cooper glunderde van blijdschap. Ze had hem groot genoemd. Cooper’s moeder klapte in haar handen. “Wel! Laten we er eens goed voor gaan zitten, want ik wil alles weten dat je tot nu toe gedaan hebt!” zei ze. Cooper knikte vlug, waarna hij opgewonden van de trap af stormde. “Elizabeth!” riep zijn moeder terwijl ze zelf ook langzaam van de trap af kwam. De vrouw die de deur voor Cooper open had gemaakt, verscheen na een paar seconden bovenaan de trap. “Mevrouw…?” vroeg ze, zo te zien hijgend omdat ze naar hen toe was komen rennen. “Zet wat koffie voor mijn zoon en mij – Cooper, je drinkt koffie, toch?” vroeg zijn moeder. Cooper knikte. Het was niet zijn favoriete drank, maar het was te doen. Elizabeth knipperde niet-begrijpend met haar ogen en haar mond vormde geluidloos de woorden ‘mijn zoon?’. Haar blik gleed naar Cooper, waar hij een paar tellen op bleef rusten voordat het kwartje scheen te vallen. “Uw… uw zoon…?” herhaalde ze twijfelend. Cooper’s moeder knikte. “Was ik niet duidelijk?” vroeg ze. Elizabeth schudde snel met haar hoofd. “N-nee! Ik bedoel… ja! Duidelijk! Twee koffie komen er aan, mevrouw!” bevestigde ze, waarna ze snel de trap af stormde om koffie te gaan halen.

“Ah… het is soms moeilijk om goed personeel te vinden,” zei Cooper’s moeder toen ze zich eenmaal in de gigantische ruimte die hun woonkamer voor moest stellen bevonden. Even, heel even, was hij vergeten hoe groot alles van hun huis ook alweer was. Nee, niet alleen het huis. Alles van hun familie was groots. “Ik mag haar wel, die Elizabeth,” merkte Cooper op terwijl hij op een fauteuil ging zitten. Haar moeder trok haar wenkbrauwen op. “Sinds wanneer vind jij ons personeel aardig?” vroeg zijn terwijl ze zelf ook op een fauteuil ging zitten. Cooper haalde zijn schouders op. “Hmm… Misschien is het omdat ik 2 jaar geen personeel heb gehad?” antwoordde hij. Zijn moeder lachte kort, maar stopte direct toen de persoon waar ze het over hadden naar binnen kwam gelopen. “Bedankt,” prevelde Cooper toen de kopjes koffie op het tafeltje naast hem neer werd gezet. Cooper’s moeder trok haar wenkbrauwen op. “Het personeel aardig vinden is één, maar ze ook nog bedanken?” zei ze toen Elizabeth weer buiten gehoor bereik was. “We moeten jou er vaker op uit sturen.” Cooper pakte zijn kop koffie, besloot om nog maar even te wachten met drinken omdat de kans dat hij zijn mond er aan zou verbranden behoorlijk groot was en begon toen te vertellen.

Hij praatte en praatte, vertelde over iedereen die hij ontmoet had. Hij vertelde over hoe hij langzaam bevriend was geraakt met een blondine nadat ze had gezien dat hij een armzalige poging had gedaan om aan zijn Chimchar voor te doen hoe je in een boom moest klimmen. Hij vertelde over de brunette die hem neer had geslagen met een tak en hoe hij op de een of andere manier uiteindelijk samen met haar naar een kermis fair was gegaan. Cooper vertelde over het zwartharige meisje waar hij mee uit eten was geweest nadat hij haar had aangemoedigd om door te gaan met haar circus-carrière. Cooper vertelde opgewonden over de verjaardagsfeestjes waar hij voor uit was genodigd en over hoe lekker de taart wel niet was geweest. Hij vertelde over hoe hij zijn eerste Pokémon had getraded en kwijt was geraakt en over hoe de zoekgeraakte Pokémon er voor had gezorgd dat hij letterlijk in een Goomy-gevecht verzeild was geraakt. Cooper vertelde over hoe hij voor het eerst in een spookhuis was geweest en over hoe rampzalig die hele beleving uiteindelijk allemaal wel niet was geweest. Hij vertelde over het sneeuwballen gevecht waar hij niet lang geleden nog deel aan uit gemaakt. Hij vertelde over hoe hij de eerste twee gyms had verslagen. En zijn moeder? Zij luisterde. Ze luisterde naar alles dat hij te vertellen had. Cooper bleef maar door praten, zelfs toen hij inmiddels lunch voorgeschoteld kreeg. Cooper was echter nog lang niet uitgepraat. Hij was inmiddels klaar met de verhalen over wie hij ontmoet had, maar dat was niet waar zijn verhalen stopten. Nee, nu hij had verteld over iedereen die hij ontmoet had, was het tijd om te vertellen over zijn andere vrienden. Zijn Pokémon.

Cooper begon als eerst over zijn Hoppip, die bij nader inzien nauwelijks was veranderd sinds hij op reis was gegaan. Jetpack, die zich nog steeds gedroeg als zijn 2e moeder. Jetpack, die nog steeds zijn beste vriendin was. Na Jetpack begon hij over zijn tweede Pokémon, zijn Monferno. Monferno? Ja, Monferno. De Chimchar die zijn moeder hem had opgestuurd was geëvolueerd in een heuse Monferno. In tegenstelling tot zijn Hoppip, leek zijn Monferno meer op hem. Koppig, dat was hoe hij zijn Monferno beschreef. Soms zelfs té koppig, vooral als het ging om het hele ‘team’ gebeuren. Ah… zijn Monferno was gewoon tsundere. Toen hij eenmaal klaar was met vertellen over zijn Monferno, begon hij over de andere Pokémon die hij van zijn moeder had gekregen – zijn Gabite. Truck, die hij ooit als ei had gekregen. Truck, die als kleine Gible op alles kauwde dat los en vast zat. Truck die dat eigenlijk nog steeds deed, ondanks dat ze nu een Gabite was. Na Truck kwam natuurlijk Scooter, zijn Lombre. De eerste Pokémon die hij zelf had gevangen. Scooter, die altijd verbaasd was als iemand hem iets vroeg, of als iemand op hem rekende. Scooter die blij was om een deel van het team te zijn. En na Scooter… na Scooter kwam Jeep, de enige Pokémon die niets met het team te maken wilde hebben. Jeep met zijn speciale vacht kleur, die hem inmiddels gelukkig niet meer elektrocuteerde als hij tegen hem praatte, maar die inmiddels wel eiste dat hij zijn staart borstelde.

Tegen de tijd dat Cooper eindelijk klaar was met vertellen over zijn Pokémon had zijn moeder haar eigen eten allang op, terwijl hij nog nauwelijks een hap had genomen van zijn eigen eten. Op het moment dat hij eindelijk besefte dat hij zelf ook maar eens wat moest eten, viel er eindelijk een stilte, die enkel werd onderbroken door de geluiden van van genot die Cooper af en toe maakte. “Mag ik ze eens zien?” vroeg Cooper’s moeder toen hij zijn sandwich bijna op had. Cooper knipperde een paar keer met zijn ogen. “Mijn Pokémon?” vroeg hij. Zijn moeder knikte. Cooper twijfelde kort. Met hoe veel lof hij net ook over zijn Pokémon had mogen spreken… Een van de weinige woorden waar hij zijn team durfde te omschrijven was ‘destructief’. “Natuurlijk mag u ze zien!” besloot hij uiteindelijk. Wel… als zijn Pokémon al iets kapot maakten, dan zou hij in ieder geval weer het huis uit zijn voor dat zijn vader weer terug was. “Okay dan, hier komen ze,” zei Cooper, die naar de Pokéballs die aan zijn riem hingen greep. In volgorde van voorstellen liet hij ze één voor één uit hun Pokéball komen.

De Pokémon keken stuk voor stuk gedesoriënteerd om zich heen. “Welkom thuis!” zei Cooper tegen zijn teamgenoten. Het voelde vreemd om die woorden uitgesproken te hebben. Zijn huis… het voelde eigenlijk niet eens meer als zijn huis. Het voelde als het huis van zijn ouders, waar hij nu toevallig op bezoek was. “Stel je me niet voor?” vroeg zijn moeder, die van haar plaats op was gestaan om naar zijn Pokémon toe te lopen. “Hm! Uh, natuurlijk!” zei Cooper vlug. “Dit uh… Dit is mijn moeder!” stelde Cooper haar voor. Zijn moeder glimlachte en hurkte zodat ze niet meer boven de Pokémon uit torende. “Hallo daar,” zei ze, haar hand voorzichtig uitstrekkend naar Cooper’s Pachirisu. De Pachirisu staarde kort naar de hand alsof er poep aan zat, voordat hij zijn neus er voor optrok en besloot om via een stoel op de eettafel te springen, waar hij zich als een balletje oprolde en deed alsof hij ging slapen. “Ah…” zuchtte zijn moeder teleurgesteld. “Wel, hij ziet er tenminste schattig uit,” merkte ze op. De Pachirisu opende geïrriteerd één van zijn ogen. “Ah, mam, nee! Jeep is niet schattig! Hij is hartstikke cool!” zei Cooper vlug. De Pachirisu staarde kort naar hem, voordat hij zijn oog tevreden weer sloot. Cooper haalde opgelucht adem. Als er iets was wat Jeep niet genoemd wilde worden, dan was het wel schattig. Dat hij het wel was, maakte in dit geval niet uit.

In plaats van door te gaan over hoe schattig zijn Pokémon was, richtte zijn moeder zich op een van zijn andere Pokémon. Zijn Monferno was deze keer haar slachtoffer. “Jij moet Rocket zijn, niet waar? De Pokémon die zo – hoe noemde Cooper het? Thunder…? – is?” vroeg zijn moeder aan de Pokémon. De Monferno knipperde een paar keer met zijn ogen terwijl hij probeerde te verwerken wat hij zojuist genoemd was. Na een paar tellen leek hij het te begrijpen en keek hij verontwaardigd naar zijn trainer, het was duidelijk dat hij volledig had begrepen wat de vrouw hem zojuist had proberen te vertellen. Hij was tsundere? Voordat hij er verder op in kon gaan, legde de roodharige vrouw haar hand op zijn hoofd en aaide ze hem voorzichtig. “Jij bent helemaal niet zo’n erge bullebak als je lijkt, of wel soms?” zei ze met een baby-stemmetje. De Monferno snoof, maar ging er niet tegen in, hij genoot op het moment namelijk te veel van de aandacht. “Brave, lieve Rocket,” mompelde ze.

Toen ze eenmaal klaar was met het aaien van Cooper’s Monferno, richtte ze zich op een van zijn wat minder aaibare Pokémon – zijn Gabite. Het was niet zo dat de Gabite onmogelijk was om te aaien, of dat ze er niet schattig genoeg voor was, maar omdat de kans dat ze je hand aflebberde groter was dan de kans dat je haar daadwerkelijk aan kon raken. “Jij bent Truck, niet waar?” vroeg Cooper’s moeder, die haar hand naar de paars blauwe Pokémon uit had gestoken. Deze keek kort naar de hand, wisselde een snelle blik met Cooper alhoewel deze niet precies wist waarom, en liet haar ruwe tong vervolgens liefkozend over de hand van de vrouw heen glijden. Truck kirde luid. Cooper grinnikte kort bij het zien van de verbaasde uitdrukking van zijn moeder. “Ze mag je,” legde hij de pogingen van zijn Pokémon om zijn moeder af te lebberen uit. Zijn moeder knikte, maar scheen tot nu toe niet al te veel te genieten van haar met speeksel bedekte hand.

Zijn moeder wilde verder gaan naar Cooper’s laatste Pokémon, zijn Lombre, maar Cooper’s Gabite maakte dat behoorlijk lastig, aangezien ze nog steeds probeerde om meer van haar hand te kunnen proeven. Pas toen Cooper haar af wist te leiden door haar het laatste stukje van zijn sandwich aan te bieden, kon zijn moeder eindelijk zijn laatste Pokémon begroeten. Ze hurkte en stak haar hand uit om de Pokémon te aaien – alhoewel ze eerlijk gezegd geen flauw idee had waar je een Lombre het beste kon aaien – toen de Pokémon zijn eigen hand terug naar haar uit stak om de hare te kunnen schudden. Een paar tellen schudde Cooper’s moeder de hand van de Lombre, totaal verbijsterd dat het bij een Pokémon op was gekomen om haar hand te schudden. “Aangenaam, Scooter,” bracht ze uiteindelijk uit. De Lombre glimlachte hartelijk terug.

Langzaam kwam Cooper’s moeder weer overeind. “Bij nader inzien… misschien is het maar goed dat jij de Pokémon hebt gekregen en niet je vader,” zei ze. Cooper, die zijn Gabite stevig vast hield zodat ze niet weer naar zijn moeder toe zou sprinten, trok zijn wenkbrauwen verbaasd op. “Mam?” vroeg hij. “Twee badges al… Wel, met zulke fantastische Pokémon als jij hebt, verbaast mij dat eigenlijk helemaal niets,” zei ze. Ze maakte een kleine, dankbare buiging. Niet naar Cooper, maar naar zijn Pokémon. “Blijf goed voor hem zorgen zolang het kan, okay?” zei ze. Cooper zag zijn Lombre vastberaden knikken, en meende zelfs een stug knikje te zien bij zijn Monferno. Zijn Gabite likte hem over zijn kin, wat waarschijnlijk voor haar hetzelfde betekende als een knikje. Zijn Pachirisu scheen te negeren wat er zojuist gezegd was, maar dat was zoals het hoorde – voor nu in ieder geval. “Ah!” riep Cooper plotseling uit. Iedereen keek geschrokken op, alsof er zojuist een bom was ontploft. “Ik had nog een souvenir voor u meegenomen!” herinnerde hij zich.

“Scooter, zou je hem misschien even uit mijn tas kunnen halen?” vroeg Cooper aan zijn Pokémon, aangezien hij zijn Gabite op het moment nog niet genoeg vertrouwde om haar weer los te kunnen laten. Zijn Lombre knikte, en waggelde met opgeheven armen naar Cooper’s tas toe. “Het is de ene mooie blauwe, je weet wel… die ik toen in Granite City had gekocht,” zei Cooper toen de Lombre hem vragend aan keek. De Lombre dacht kort na, waarna hij zijn duim op stak naar zijn trainer als teken dat hij het begrepen had. De Lombre begon in de tas van zijn trainer te rommelen, tot hij uiteindelijk een prachtige, blauwe steen tevoorschijn haalde. “Ja, dat is-“ halverwege zijn zin werd hij afgekapt, door een helder, wit licht dat zijn Pokémon uitstraalde. “Cooper…?” vroeg zijn moeder zenuwachtig aan haar zoon, die inmiddels al even bleek zag als zijn Pokémon. Cooper opende zijn mond om iets te zeggen, maar hij wist niets uit te brengen, waardoor hij maar toe keek hoe zijn Lombre veranderde in een vorm die alleen maar de beschrijven viel als een ei op benen dat een sombrero droeg.

Het felle licht nam langzaam weer af, waarna het honderd procent duidelijk werd wat zojuist was gebeurd. “Ik… het cadeau…” hakkelde Cooper. Zijn Ludicolo keek met een blik van afgrijzen naar zijn eigen handen. Geen vingers, enkel ovenhandschoenen. De Pokémon keek nu naar zijn trainer, met gigantische tranen in zijn ogen. Oh nee… oh nee… Cooper liet zijn Gabite los en snelde naar zijn Ludicolo toe, voordat deze daadwerkelijk in tranen uit kon barsten. “Shh… shh… het is okay…” suste Cooper zijn Pokémon terwijl hij zijn armen om hem heen sloeg. Ah man… Hoe had hij ooit moeten weten dat Scooter zou evolueren als hij die steen aan zou raken? “Colo…” jammerde de Ludicolo, die naar zijn hand probeerde te wijzen. Nee, correctie, hij probeerde iets aan te wijzen dat hij niet meer had. “De steen?” vroeg Cooper. De Ludicolo jammerde opnieuw, waarop Cooper hem zachtjes op zijn rug klopte. “Dat – wel, ik kan nog meer cadeautjes kopen. Dat is echt niet erg,” zei Cooper. De Ludicolo fronste, alsof hij niet geloofde wat zijn trainer zei. “Ik heb nog nooit een evolutie gezien. Dat vind ik eigenlijk een nog véél mooier cadeau dan een steen,” deed Cooper’s moeder een duit in het zakje. De Ludicolo keek op naar de vrouw, wiens handen intussen weer liefkozend gelikt werden door Cooper’s Gabite.

De rest van de dag ging als een waas voorbij. Cooper spendeerde de rest van de middag in de tuin samen met zijn Pokémon, aangezien ze in de buitenlucht minder schade aan konden richten. Dat was maar goed ook, want alleen al op hun weg naar buiten had zijn Gabite het voor elkaar gekregen om meerdere dingen om te stoten. Het enige dat ze buiten konden vernietigen waren planten, en alhoewel dat ook behoorlijk zonde was, waren die makkelijker om te vervangen. Hij hield zijn Pokémon echter wel zo ver mogelijk bij de bloembedden vandaag, en liet ze in plaats daar van zo veel mogelijk op het gras blijven. Niet alleen omdat gras makkelijker was om weer in te zaaien, maar ook omdat de tuinman hem nauwlettend in te gaten hield. Zijn Pachirisu was de enige Pokémon die binnen was gebleven – hij had namelijk een warm plekje in de zon gevonden waar hij kon slapen, en Cooper wilde hem liever niet storen. Aan het eind van de dag hadden zijn Pokémon het echter op de een of andere manier voor elkaar gekregen om enkel een rozenstruik te vernielen, waardoor Cooper het als een uiterst geslaagde missie zag. Zelfs de tuinman scheen verbaasd te zijn over het gebrek aan vernieling, waardoor hij Cooper trakteerde op een paar ferme schouderklopjes toen hij weer terug naar binnen wilde gaan voor het avond eten. Zijn schouder deed er pijn van, maar het was in ieder geval beter dan een pak slaag.

De avond ging sneller voorbij dan hij had gewild. Hij had tijdens het eten van vrijwel alles tweemaal opgeschept, en had zijn moeder vermaakt door voor de tweede keer te vertellen over hoe hij de eerste twee gym’s wel niet verslagen had. Hij had het natuurlijk al allemaal een keer over de holocaster verteld, maar in persoon kon hij het nóg beter en nóg uitgebreider vertellen. Hoe zijn Monferno een heuse rots (bijna) in stukken had geslagen… dat kon hij alleen maar tot zijn recht laten komen door zijn Pokémon het voor te laten doen. Wel, niet helemaal voordoen natuurlijk, want dan zouden er alleen maar meer meubels kapot gaan. Meer? Ja, meer, want zijn Ludicolo had nog behoorlijk was moeite om aan zijn grotere lichaam gewend te raken, waardoor hij inmiddels al meerdere dingen om had weten te stoten. Per ongeluk, natuurlijk, maar dat maakte ze niet minder kapot. Cooper’s enige Pokémon die tot nu toe nog niets kapot had gemaakt was zijn Hoppip, maar Cooper had wel een donkerbruin vermoeden dat hij bij de volgende douchebeurt er achter zou komen dat hij wat plukken haar had verloren – elke keer dat een van zijn Pokémon iets kapot had gemaakt, had zijn Hoppip namelijk behoorlijk hard aan zijn haren getrokken. Voor nu scheen ze echter even gekalmeerd te zijn, wat ze bevond zich in de armen van Cooper’s moeder, die haar zachtjes aaide.

Na al het gepraat dat hij die dag had gedaan, was hij behoorlijk schor geworden. Cooper besloot dan uiteindelijk ook maar om niet al te laat naar bed toe te gaan, zodat hij voordat hij naar bed toe ging ook nog een keer zijn badges op kon poetsen. Het voelde vreemd om weer in zijn kamer te zijn. Het was er nog steeds hetzelfde, alsof hij nooit weg was geweest, maar nog steeds… anders. Goed anders? Slecht anders? Hij had geen flauw idee. Hij begon willekeurige lades te openen, totdat hij vond waar hij naar zocht; zijn League plaatjes collectie. Cooper herinnerde zich dat hij beloofd had om ze aan Yara te laten zien, maar nu hij ze daadwerkelijk kon pakken en meenemen, twijfelde hij of hij het überhaupt wel mee wilde nemen. Was hij hier niet… te oud voor? “Nog een half jaar, huh?” zuchtte Cooper. Fronsend schoof hij de lade weer dicht. De laatste jaren had hij precies dat gedaan wat hij altijd al had gewild. Hij had gereisd. Had plezier gehad. Maar had hij daadwerkelijk iets bereikt? Langzaam begon hij zijn pyjama aan te trekken. Misschien had zijn vader wel gelijk. Misschien moest hij inderdaad maar eens volwassen worden, of hij het nou wilde of niet. Cooper ging in bed liggen, maar wilde eigenlijk nog niet slapen. Morgen… Morgen waren ze weer een dag dichterbij.

Het was nog behoorlijk vroeg in de ochtend toen hij de volgende ochtend wakker werd gemaakt. “Jongemeester…” fluisterde een stem die hij niet direct wist te plaatsen. Cooper gromde iets en draaide zich op zijn andere zij. “Nog vijf minuten…” mompelde hij terug. Als hij zijn oogleden maar hard genoeg dicht kneep, dan zou de stem hem vast wel met rust laten. “Jongeheer…” klonk de stem opnieuw, deze keer iets dringender. Cooper negeerde de stem deze keer. Hij opende zijn ogen desondanks een halve millimeter, om er zo achter te komen dat het nog pikkedonker was. Wat the hell… waarom werd hij in hemelsnaam wakker gemaakt als het nog zo donker was? Dit moest vast en zeker een vergissing zijn. “C-Coo… per… wordt alstublieft wakker,” siste de stem een derde keer. Deze keer bleef het niet alleen bij sissen, maar duwde de persoon die hem wakker probeerde te maken ook zachtjes tegen zijn schouder aan. “Lamemerus,” mompelde Cooper terug. Welke bediende was er in Arceus naam zo gestoord om te denken dat hij wakker gemaakt wilde worden op zo’n tijdstip. “Cooper… Je vader komt er aan.” Het duurde een paar seconden voordat het tot hem door drong wat er zojuist was gezegd.

Met wijd opengesperde ogen veerde Cooper overeind, zijn ogen zoekend naar de persoon die hem zojuist wakker had gemaakt. Het was de vrouw die hen de vorige dag bediend had. “Mijn – mijn vader?” stamelde hij, waarbij zijn stem met elk woord op zijn minst een octaaf omhoog leek te schieten. De blondine knikte. “Maar… maar hij zou toch de hele week weg zijn?” vroeg hij. De vrouw fronste. “Dat was wel de bedoeling, maar hij belde net – over een half uur moest zijn ontbijt voor hem klaar staan,” sprak ze. Over een half uur… Ah, hoe lang was het eigenlijk wel niet al geleden sinds zijn vader had gebeld? Een minuut? Vijf minuten? Een kwartier? Cooper sprong uit bed en wilde zich direct aan gaan kleden, toen hij zich herinnerde dat hij zich niet zomaar om mocht kleden als hij zich in dezelfde ruimte als een vreemde vrouw bevond – niet iedereen vond het prettig als iemand zomaar vlak voor je begon te strippen. “Mijn moeder?” vroeg Cooper. “Weet die al dat…?” De blondine schudde met haar hoofd. “Nee, die slaapt nog,” antwoordde ze. Cooper knikte kort. Natuurlijk sliep die nog. Hij had zijn moeder pas uren na hem naar bed toe horen gaan – Arceus mocht weten hoe lang zij wel niet sliep als ze eenmaal wat gedronken had. Hoe hij wist dat ze gedronken had toen hij naar bed was gegaan? Wel, er was behoorlijk wat voor nodig om haar zo luid Celine Drapion’s My Heart Will Go On te laten zingen.

De blonde vrouw verliet zijn kamer, waarschijnlijk om de keukenstaf de laten weten dat ze aan het ontbijt moesten beginnen en Cooper begon zich aan te kleden. Al zijn Pokémon sliepen nog, op zijn Hoppip na, die met haar grote, glanzende gele ogen naar haar trainer staarde terwijl hij zich omkleedde. “Het is niet alsof ik had kunnen weten dat hij vandaag al thuis zou kunnen komen,” mompelde Cooper terwijl hij zijn broek over zijn hoofd aan probeerde te doen. Toen hij eindelijk al zijn kleding aan had, liet hij de rest van zijn Pokémon terug keren, hopend dat het hele in-de-pokéball-stoppen proces ze niet wakker zou maken. Hij begon nu met zijn tas, waar hij een aantal korte broeken uit haalde, die hij vervolgens verving voor een aantal spijkerbroeken. Hij haalde er ook nog een aantal shirts uit, die hij verving voor vesten. Zijn lichaam zou hem deze winter dankbaar zijn. “Heb ik alles?” vroeg hij nerveus aan zijn Hoppip terwijl hij met zijn vingers door zijn haar kamde in een poging het er iets beter uit te laten zien. De Hoppip knikte, en sprong in Cooper’s handen nadat hij klaar was met zijn haar. Cooper’s blik gleed voor het eerst die ochtend naar de klok op zijn kastje, die aan gaf dat het nog maar half zeven in de ochtend was. Wat was zijn vader voor een demon dat hij zo vroeg al thuis kwam…

“Ha… We hebben het nog gered ook!” fluisterde Cooper naar zijn Hoppip. Hij hees zijn rugzak opzijn rug, zette de roze Pokémon bovenop zijn hoofd en stormde de trap af naar beneden, hopend dat hij misschien nog snel wat te eten mee zou kunnen pikken uit de keukens voordat hij vertrok. Halverwege de trap bleef hij echter staan, want vanuit de deuropening keek zijn grootste nachtmerrie hem aan. Zijn vader. Als aan de grond genageld bleef Cooper staan. Cooper’s vader had in de deuropening staan praten met dezelfde vrouw die Cooper ook wakker had gemaakt, maar hij keek nu omhoog naar zijn zoon. “Cooper?” zei zijn vader, zijn naam uitsprekend als een vraag. Cooper gaf geen antwoord, maar staarde enkel naar zijn vader terwijl hij een excuus voor zijn aanwezigheid probeerde te bedenken. “Meneer Brimstone, kan ik uw jas aannemen…?” vroeg de vrouw, die probeerde om de aandacht van Cooper weg te trekken. Cooper’s vader gaf geen antwoord, maar wuifde haar enkel weg met zijn hand. Aan bedienden maakte hij geen woord vuil tenzij het absoluut nodig was. De blonde vrouw maakte een mini-buiging, waarna ze snel richting de keukens liep. “Je bent thuis gekomen,” zei zijn vader terwijl hij de voordeur langzaam achter zich dicht deed.

Langzaam kreeg Cooper zichzelf weer zo ver om te bewegen. Adem in, adem uit. Hij kon dit. “Vader,” antwoordde hij, zoekend naar een antwoord. “Ik… ik kwam even iets halen,” loog hij. Zijn vader trok zijn wenkbrauwen op. “Meen je dat nou?” vroeg hij. Cooper knikte, want iets anders dan instemmen met zijn eigen leugen kon hij op het moment niet. “Apart. Van alle mensen op de hele wereld, had ik jou wel als laatste aangezien voor iemand die om half zeven ’s ochtends iets ‘op komt halen’,” sprak zijn vader terwijl hij zijn jas uit deed. “Die luiheid… Die heb je zeker van de kant van je moeder, net zoals je onvermogen om te kunnen liegen,” sprak zijn vader. Cooper balde zijn handen tot vuisten. “Maar vader, ik-“ Pets. Een klap in zijn gezicht, waarvan het geluid nog seconden lang na leek te galmen. “Spreek me niet tegen, Cooper. Dat avontuurtje van je schijnt er voor te hebben gezorgd dat je bent vergeten wie de baas is in dit huis.” Cooper trilde. Van woede, van angst, van haat. Dit was precies waarom hij het haatte om terug te huis te moeten gaan. Hij wachtte tot zijn vader het woord weer nam, maar dat moment bleef uit. Zijn vader liep langzaam langs hem, alsof hij op het moment niet eens meer bestond.

Het enige dat hij op het moment wilde was weg. Weg van het huis, weg van zijn vader. Dat ontbijt waar hij zojuist nog op had gehoopt, kon het inmiddels gestolen worden. Hij voelde zijn hart als een bezetene bonken terwijl hij zijn vader passeerde en zijn jas van de kapstok af haalde, maar tot nu toe leek alles nog goed te verlopen. Nee, pas toen hij de deurklink vastpakte ging alles mis. “Cooper,” zei zijn vader plotseling. “Je weet dat je dit alles gewoon kan beëindigen, niet waar? Je hoeft geen trainer te zijn. Je verspilt op het moment alleen maar je tijd.” Cooper bleef stilstaan. De hand waarmee hij de deurknop vast hield trilde van woede, en hij voelde zijn wang nog na gloeien. “Vader, ik heb al twee badges behaald,” zei Cooper met op elkaar geklemde kaken. Zijn vader snoof hooghartig. “Twee badges? Die heb je behaald in wat, twee jaar? Nou nou, dat moest wel erg veel moeite hebben gekost! En straks over een half jaar dan, wat, kan je ze af en toe een keer oppoetsen? Pfoe, wat heb je straks toch een mooie verhalen te vertellen op de bedrijfsuitjes!” lachte zijn vader. Woedend opende Cooper de deur en liep naar buiten. Zo hard als hij maar kon sloeg hij de deur weer achter zich dicht. Tranen van woede prikten in zijn ooghoeken.

Altijd. ALTIJD als hij zijn vader zag, was het weer hetzelfde liedje. Zijn Hoppip deed een poging om sussende geluidjes te maken, maar alle geluiden die ze maakte klonken al even boos als dat Cooper zelf was. Zijn ego, dat normaal even groot was als de prism tower, had een klap gekregen waardoor het nu beter te vergelijken viel met een tuinkabouter. Hij zou het hem nog wel eens laten zien. Arceus, als hij zijn vader een poepie kon laten ruiken op dezelfde manier als dat zijn Gabite dat met zijn tegenstander had gedaan in zijn afgelopen gymgevecht, dan zou hij dat allang gedaan hebben. Als hij dat zou doen, echter, zou hij waarschijnlijk nog veel meer pijn voelen dan alleen in zijn ego. Kwaad marcheerde hij naar de poort, om onderweg uit pure woede elke tuinkabouter die zijn pad kruiste omver te schoppen. Ze kapot schoppen deed hij niet, want de tuinkabouters waren geliefd bij zijn moeder, niet bij zijn vader. Ze kapot maken zou geen enkele zin hebben. Nee, de kabouters deden nu enkel hetzelfde als dat zijn moeder gedaan had – er doorheen slapen. “Jongeheer!” hoorde hij in de verte geroepen worden. Cooper negeerde het en bleef steevast doorlopen naar de poort. “Coo… Cooper!” werd er deze keer geroepen. Fronsend bleef Cooper staan, zich afvragend bij wie van de stafleden het in Arceus naam op zou komen om hem bij zijn naam te noemen. Cooper bleef staan, veegde zijn ogen snel af aan zijn mouw en draaide zich om naar wie het ook mocht zijn die hem aan had gesproken.

“Wat?” snauwde hij. Het was de blondine die daarstraks met zijn vader had staan praten. Wat was haar naam ook alweer? Elise? Iets in die richting, in ieder geval. “Cooper,” zei ze nog een keer, hijgend omdat ze waarschijnlijk behoorlijk hard had moeten lopen tijdens haar poging om hem in te halen. Cooper’s blik viel op de twee pakjes die de blonde vrouw in haar handen had. “Wat is er?” vroeg hij opnieuw. “Dit – uw moeder wilde dit nog aan u geven voordat u vertrok,” hijgde ze terwijl ze het eerste pakje aan hem overhandigde. Cooper knikte werktuigelijk toen hij het eerste pakje aannam. “En deze,” ging ze verder, “wel – het leek mij dat u misschien… ik weet niet of u nog honger hebt, maar… Ik wilde u wat ontbijt mee geven, aangezien ik toch al achter u aan ging,” sprak ze. Verbaasd pakte Cooper het tweede pakje aan. “Ik – be… bedankt!” stamelde hij. De blonde vrouw glimlachte, maakte dezelfde mini-buiging als ze voor zijn vader had gedaan, en liep vervolgens snel weer terug naar het huis. Ah… misschien had hij eerder aardig moeten doen tegen de stafleden. Cooper propte de pakjes in zijn rugzak en begon weer verder te lopen. De inhoud zou hij later wel bekijken. Voor nu wilde hij alleen weg van dat rothuis.

x
Terug naar boven Ga naar beneden
 
Clap your hands, clap your hands
Vorige onderwerp Volgende onderwerp Terug naar boven 
Pagina 1 van 1
 Soortgelijke onderwerpen
-
» Boom clap
» " Boom clap .
» in Fate's hands.
» Ice cold hands
» Best race, hands down [Open]

Permissies van dit forum:Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
Pokémon Journey :: ► WELCOME TO THE POKÉMON WORLD :: Kalos :: Shalour City-
Ga naar: